Toeval zorgt ervoor dat twee twaalfjarige jongens het ontzielde en verminkte lichaam van een jonge, blonde vrouw vinden. De lugubere vondst zet het leven van Paulo en Eduardo op zijn kop, hoofdpersonen van de roman Als ik mijn ogen sluit van Edney Silvestre (1955). De titel is meteen de openingszin van dit fictiedebuut van de Braziliaan Silvestre, die in het dagelijks leven een bekend journalist en cultureel televisiepresentator is.
Het stadje in het stoffige binnenland van Brazilië, dat gerund wordt door een machtsbeluste burgemeester, is in rep en roer. Het vijfentwintigjarige slachtoffer is door messteken om het leven gekomen. De dader heeft haar een borst afgesneden. Wanneer de jongens naar de politie gaan, bombardeert deze hen zelf tot verdachten. Maar al snel wordt een andere verdachte gearresteerd. Het is haar echtgenote, een oudere tandarts die al snel bekent. De jongens vertrouwen de zaak niet en besluiten op onderzoek uit te gaan. Ze sluiten een wonderlijk gelegenheidsverbond met Ubiratan, een bejaarde man die regelmatig uit het bejaardentehuis ontsnapt door met touw en ladder over een muur te klimmen.
Langzaam krijgen het verhaal en het mysterie vorm. Onduidelijkheid over de naam van de vermoorde vrouw – Aparecida of Anita? – start de zoektocht naar de waarheid langs ingewikkelde familiebanden en schimmige machtsverhoudingen in het stadje. Het onderzoek van Eduardo en Paulo blijkt niet zonder gevolgen. Niet voor henzelf, en evenmin voor hun families. De vraag rijst wie of Anita – of Aparecida – eigenlijk was.
Silvestre plaatst het verhaal in een setting van vernieuwing: het is 1961, de eerste man landt op de maan. De dictatuur is niet meer en er heerst een tijdgeest van optimisme. Het nieuwe Brazilië heeft ongekende mogelijkheden.
De charme van het verhaal schuilt vooral in de pure vriendschap tussen de twee jongens. Paulo is donker, arm en wordt door zijn vader mishandeld en door zijn oudere broer gekleineerd. Eduardo is blank, intelligent en heeft genoeg te eten. Ondanks hun verschillende achtergronden zijn ze beste vrienden en steunen ze elkaar door dik en dun. Met de onbevangenheid van twaalfjarigen kijken ze met een open blik naar de wereld; alle fantasie heeft nog zin. De zee hebben ze nog nooit gezien, maar de toekomst ligt nog helemaal voor hen open. Samen gaan ze het avontuur aan. En ondanks hun jeugdige leeftijd hebben ze goede en serieuze gesprekken over hun moeders, ras en het verschil tussen arm en rijk.
Als detective is het boek aan de magere kant, echt spannend wordt het nergens. Als roman is het aardig, maar ook niet meer dan dat. Silvestre probeert een extra laag te creëren, maar dat zet niet door. Hier en daar sijpelt met de dictatuur van Getúlio Vargas politiek door kieren het verhaal binnen. Dit wordt vooral belichaamd door de persoon van Ubiratan, die een voormalig revolutionair is. In eigen land sleepte Silvestre met deze roman twee prestigieuze literaire prijzen in de wacht, de Prêmio Jabuti en de Prêmio São Paulo. Dat lijkt wat overdreven. Ook in de Braziliaanse pers klonken vooral lovende kritieken. Oordeel zelf of de prijzen en lof verdiend zijn.
Arbeiderspers, Amsterdam, 2012, ISBN 9789029583435, 256 pag., €18,50, vertaling Harrie Lemmens