Roman over Colombiaanse verkiezingen: In gesprek met Antonio Ungar
Fictie en werkelijkheid lijken in Colombia vaak nauw verbonden. Dat geldt zeker voor De presidentskandidaat van Antonio Ungar (1974). Deze roman speelt in het fictieve land Miranda. Hoofdpersoon is José Cantoná, een slonzige en luie universiteitsdocent, die zijn dagen vult met luieren en cocktails drinken. Hij woont bij zijn vader in huis.
Cantoná’s enige kwaliteit lijkt zijn uiterlijk: als twee druppels water lijkt hij op Pedro Akira, de kandidaat van de Gele Beweging. Alleen onder zijn leiding zijn de verschillende oppositiepartijen verenigd en maken ze kans om de rechtse president J.E. Fluit te verslaan. Wanneer Akira vlak voor de verkiezingen vermoord wordt, moet de campagne met Akira koste wat koste doorgaan. Er is dus maar één oplossing: Cantoná moet – of hij wil of niet – als dubbelganger optreden. Dit is de opmaat voor een roman die laveert tussen fantastisch verhaal en politieke analyse. “Mijn boek gaat over Colombia en is ook een parodie macht in het algemeen.”
Waarom heeft u De presidentskandidaat geschreven?
“Het is geïnspireerd door mijn woede over de ongebreidelde macht van Álvaro Uribe Vélez, fanaticus van extreemrechts, toen hij president was van 2002 tot 2010.”
Wat wilt u bereiken met uw boek?
“Het grootste compliment zou zijn dat lezers me zeggen dat het boek de humor die op Colombia altijd op straat is, heeft weten te vangen. Ik heb niets verzonnen. Een van de beste Colombiaanse tradities is zwarte humor als gereedschap om de barbarij te overleven.”
Hoe zou u het karakter van Cantoná omschrijven?
“Cantoná is verlegen, asociaal, ijdel, neurotisch, dronken, een fantast en een tikje gek. Omdat zo’n persoon het meest geschikt is om de Colombiaanse realiteit te vertellen zonder dat het onwaarschijnlijk zou lijken. Ik wilde ook dit personage, dat op veel manieren een kind is, iemand was die over de morele decadentie van de politiek zou vertellen.”
Waarop heeft u de personages gebaseerd?
“Ze hebben eigenschappen van sommige Colombiaanse politici. Ze zijn een klein karikaturaal eerbetoon. In negatieve zin, denk aan personages als Calderón en Rabat. En in positieve zin, denk aan oud-guerrillastrijder Acosta, die lijkt op de paar dappere mensen die zich in het echt hebben durven uit te spreken over de banden tussen Uribe en de paramilitairen.”
De Spaanse titel van uw roman luidt Tres Ataúdes Blancos (Drie witte doodskisten). Wat vindt u van de Nederlandse titel?
“De aanpassing bevalt me. De vertolking van het personage van president J.E. Fluit als dictator is verkeerd, het gaat om een ‘democratisch’ gekozen president. De nieuwe titel is bovendien neutraler, wat toestaat dat de lezer zich concentreert op de tekst.”
Het is verleidelijk om de Colombiaanse realiteit toe te passen op het boek. Tot op welke hoogte mag dat?
“Ik wil dat een Colombiaan het kan lezen vanuit eigen perspectief. Tegelijkertijd is het ook een parodie op macht in het algemeen.”
Hoe is uw boek ontvangen?
“In Colombia fungeerde het als catharsis, een loutering van alle kwalen onder het regime van Uribe. Zwarte humor werkt dan heel goed. In de rest van de wereld varieert het. Het is vertaald in tien talen. In sommige landen, Nederland bijvoorbeeld, vonden ze het geweldig. In Duitsland daarentegen sloeg het boek niet aan. Recensies lees ik nooit, ze interesseren me niet. Ik houd er meer van om direct in contact met lezers te staan.”
Uw inkomsten als schrijver buiten beschouwing latend, zou het niet goed zijn als uw boek in piratenversie op de straten van Colombia te koop zou zijn?
“Dat zou een eer zijn, maar in die categorie zit ik nog niet. In 99 procent van de gevallen leven wij schrijvers niet van de rechten van onze boeken.”
U heeft veel buiten Colombia gewoond. Wat heeft de ervaring in het buitenland u gebracht?
“Ik heb van jongs af aan buiten mijn stad gewoond: in de jungle van Orinoco, in Manchester, Barcelona, Mexico-Stad, Cuernava en Jaffa. Ik hou ervan om ver weg te zijn, dat stelt me in staat Colombia te zien van buitenaf, op een iets minder gepassioneerde manier dan degenen die zijn gebleven. Bedenk dat er zo’n drie miljoen Colombianen buiten hun landsgrenzen wonen, wat wel iets zegt over de mogelijkheden die dit land haar burgers geeft.”
Wat is volgens u de rol van schrijvers?
“Ik geloof dat schrijvers zich moeten beperken tot het vertellen van verhalen die hen interesseren. Ik vertrouw schrijvers niet die opiniestukken in hun columns in de kranten schrijven. Schrijvers die regeringsadviseurs zijn en denken dat ze sociale problemen kunnen oplossen. Er zijn professionals die daarvoor veel beter gekwalificeerd zijn. Alles wat schrijvers te zeggen hebben, moeten ze doen via hun verhalen.”
Stemt u? Hoe zou u de verkiezingscultuur in Colombia omschrijven?
“In het verleden stemde ik. Alle kandidaten die me interesseerden, zijn vermoord door extreemrechts. Mensen in Colombia stemmen niet, omdat politici de functies gebruiken om zichzelf en hun vrienden te verrijken, bijna altijd op gewelddadige wijze. Ze werken niet in het algemeen belang. Bij verkiezingen beschouwen veel mensen de blanco stem als reële optie.”
Hoe zou uw voorspelling voor de verkiezingen van 26 mei luiden?
“Hopelijk wint Santos. Anders krijgen we nog een decennium van ‘Uribismo’ en nog eens honderd jaar burgeroorlog. Colombia heeft de leiders dat het verdient. Het is een land van ongelijkheid, van dieven. Colombia is meedogenloos, gewelddadig en onwetend. De weinigen die niet instemmen met deze principes, stemmen niet, en zijn slachtoffer van de politici, net als de rest.”
Antonio Ungar, De presidentskandidaat, De Geus, 2012, Breda, ISBN 9789044519389, 311 pag., €19,95, vertaling: Trijne Vermunt