Het is 31 december, oudejaarsdag. Oud & nieuw is een paar uur weg. Een bloedhete zomer geselt het zuidelijk halfrond. In de Argentijnse hoofdstad Buenos Aires is al volop leven in een appartementencomplex in aanbouw in De schimmen van de Argentijnse schrijver César Aira (1949), in 1990 verschenen als Los fantasmas.
Het is nog een grote bouwput. Te midden van alle rommel woont – beter gezegd bivakkeert – de Chileense nachtwaker Raúl Vicuñas met zijn gezin. Zijn vrouw Elisa vindt het onaffe zanderige betonnen complex maar niets en weg wil. Oudste dochter Patri ontfermt zich over haar jongere broers en zusjes, die het zes verdiepingen tellende bouwterrein met hun natuurlijke nieuwsgierigheid als een grote speelplaats beschouwen.
Raúl, een stevige drinkebroer, vermaakt zich wel met de bouwvakkers, een groep van Argentijnen, Chilenen en Uruguayanen. Het is rauw volk van hard werken, maar ook van kameraadschap en grappen onder elkaar. Omdat het de laatste dag van het jaar is, sluiten ze de werkdag vroeg af met een asado, wijn en brood. Sterke verhalen worden uitgewisseld, grote monden boksen tegen elkaar op.
Door de hele roman benoemt en benadrukt Aira subtiel de verschillen tussen de verschillende nationaliteiten die misschien een beetje langs westerse lezers heen gaan, maar zeker voor zuidelijke latino’s direct herkenbaar zijn. Ondanks een ontegenzeggelijke gedeelde cultuur, is het gevoel van eigenheid van de afzonderlijke landen groot.
Het pand wordt ook bevolkt door voornamelijk mannelijke schimmen, wier naakte lichamen zichtbaar worden door de stofwolken die in het gebouw hangen. Hun aanwezigheid is volkomen logisch, natuurlijk. De bouwvakkers en de conciërgefamilie kunnen de schimmen zien, maar nemen geen aanstoot aan hen en lijken het de normaalste zaak van de wereld te vinden. Om een fles wijn te koelen, duwen ze die gewoon even een tijdje in de gedaante van een spook om af te koelen.
Bij de jaarwisseling komt familie op bezoek om het nieuwe jaar in te luiden. De kinderen rennen rond, bezorgde ouders controleren af en toe af er geen ongelukken gebeuren. Ooms en tantes maken zich druk over Patri, van wie men vindt dat het tijd is om een ‘echte man’ te zoeken. Het is een gezellige drukte, iedereen is nog ongewis van de onomkeerbare afloop die de lezer gaandeweg voelt aankomen.
De schimmen is een vrij kort verhaal, waarin Aira in een simpel ogende schets twee werelden met elkaar verweeft. Personages, hoe kort ze ook voor komen in het verhaal, hebben een eigen karakter, soms neergezet met slechts een paar zinnen. Aira´s schrijfstijl, hoewel meestal toegankelijk, neemt soms een hoge vlucht, bijvoorbeeld in de literair-filosofische overpeinzingen over architectuur en kunst van Patri. De roman is geen opeenvolging van verhaallijnen, eerder een surrealistische schets van een bekende en een niet zo verborgen wereld die naadloos in elkaar overgaan.
Uitgeverij Meulenhoff prijst Aira aan als de ‘geheimtip van de Latijns-Amerikaanse literatuur’. Dat is natuurlijk een verkooptruc, maar naar mijn mening gelegitimeerd. Want deze Argentijnse schrijver verdient een breder lezerspubliek buiten zijn eigen landsgrenzen. Eerder verscheen van zijn hand in het Nederlands De nachtelijke invallen van ambtenaar Varamo (2007).
Aira, die meer dan zeventig titels op zijn naam heeft staan, is een zeer productieve auteur die soms twee boeken per jaar aflevert. Hij vertaalt, schrijft romans, verhalenbundels, essays, theaterstukken, en is literatuurcriticus. Zijn werk is vertaald in meerdere talen en wordt steevast lovend ontvangen door de pers, al is hij een ietwat ongrijpbare schrijver. Naar eigen zeggen heeft hij een relatief klein lezerspubliek. In interviews verklaart Aira dat hij niet anders kan dan schrijven voor zichzelf, het verhaal en het creatieve proces. “Als ik het niet schrijf, dan gaat niemand het schrijven.”
César Aira, De schimmen, Uitgeverij Meulenhoff, 2013, ISBN 9789029088046, 159 pag., €17,99, vertaling: Adri Boon
Lees ook onze recensie van de roman Hoe ik een non werd van César Aira.